Japan is voor mij een aanhoudende bron van inspiratie: de alledaagse gebruiksvoorwerpen, beeldende kunst, de tuinen, kalligrafie, geschept papier, keramiek, de hippe jeugd. Het zit ‘m in de toewijding en ambachtelijkheid van de Japanse aanpak, het oog voor detail, de asymmetrie, de smalle scheidslijn tussen natuur en kunst, en vooral in het zoeken naar een soort “opzettelijke verstoring” van schoonheid. Dit vaasje is een voorbeeld van wat ik bedoel, ik kocht het op een keramiekmarkt in Kyoto.

 

Nieuwe inspiratie kwam uit een hutkoffer vol handgeschreven documenten van een overleden dame. Haar dagboeken, brieven en aantekeningen bevatten veel geheimen en dat bleek een onderwerp waar ik goed mee uit de voeten kon. Van enkele bekenden kreeg ik nog meer dagboeken en brieven van mensen die zijn overleden. Hun geheimen bewaar ik door er kunst van te maken die de inhoud verbergt maar wel de kracht toont van het handschrift en de vele betekenissen daarvan.

Inmiddels heeft ook – tweedehands – textiel een plaats gekregen in mijn materiaalkeuze. In 2021 maakte ik werk voor een tentoonstelling over de geschiedenis van de stofhandel en -bewerking in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt, merendeels uitgevoerd door de Joden die hier eeuwenlang woonden en werkten. Dit thema spitste ik toe op 32 oude beroepen en ambachten uit die oude textielbranche, zoals de blauwverver, de staalmeester, de tornster, de lompensorteerster enz.  De expositie heette “Uit het stof gehaald”.